Jonge vrouw
In 1926 zoekt Van Dyck aansluiting met het pre-expressionistische werk van Gustave Van de Woestyne (1881-1947). Dat vertaalt zich in de scherpe omlijning van figuren, de diepere geestesgeteldheid die ze ademen, en het sobere koloriet. Die elementen typren o.a. het dromerig weggezakte gelaat van deze mysterieuze jonge vrouw tegen een zandkleurige achtergrond. Het zachte, monochrome palet verhoogt de gevoeligheid.

In de houtskooltekening ‘Jonge vrouw’ zorgen het weggedraaide hoofd boven de gestrekte hals en de door een wenkbrauwboog geaccentueerde amandelogen voor een gelijkaardige sfeer. Deze werkwijze typeert ook zijn andere vrouwenportretten uit 1926.

Jonge vrouw 1

Portret van een jonge vrouw (bewaarplaats onbekend).

Kritiek op een gedegenereerde wijze van schilderen
Vandaag behoren deze werken tot de meest belangwekkende van Van Dyck, precies door hun kunsthistorische aansluiting bij het Vlaams expressionisme. Het zegt veel over de historische context en de toenmalige kunstkrittiek dat er midden jaren 30 minachtend op dit werk wordt teruggekeken.

Wanneer Albert Hoogenbemt in 1933 bij de nieuwe generatie kunstenaars Albert Van Dyck presenteert, heeft hij zonder twijfel dit werk voor ogen: ‘Zien we in de eerste werken, na het verlaten van het Hooger Instituut in 1925, niet iets dwepends; en wat erger is, de hartstocht zet zich om in gevoelens en niet in kleur. (…) De andere doeken zijn nogal somber geschilderd en soms ziekelijk. Andere schilderijen volgen, nog al fijn, maar zonder schittering, erg grijs.’ Hij is dan ook blij dat dit maar van korte duur is: ‘Voor goed heeft hij vaarwel gezegd aan die weeke en gedegenereerde wijze van schilderen.’

Jonge vrouw 2

Foto genomen in de huiskamer van de kunstenaar in Schilde, met achter hem het portret van de onbekende jonge vrouw. Van Dyck houdt het altijd bij zich en is er zeer aan gehecht, in tegenstelling tot de vele andere schilderijen die ofwel aan de achterzijde beschilderd worden of op het vuur terechtkomen (Collectie Museum Albert Van Dyck).